Toen ik begon met portretschilderen, dacht ik dat ik nodig had: een ouderwets palet, een aantal penselen om kunstzinnig in m’n mond te steken, een vierkante meter om m’n driepootezel op te zetten, een goede fles wijn en vooral veel intuïtie. Want dán kon je pas schilderen, dacht ik. Als iemand nog steeds denkt dat ’t zo werkt, dan heb ik helaas slecht nieuws voor je…

Inmiddels teken en schilder ik al zo’n 30 jaar portretten en gedurende die tijd ben ik er steeds achter moeten komen dat alles draait om controle, controle, controle. Het maken van een portret gaat niet om hoe je op basis van intuïtie met een aantal penseelstreken een goed portret kunt opzetten. Het begint al bij de potloodschets, maar eigenlijk ook al de avond vóór ik begin met het maken van kleuren. De keren dat ik te snel van start ging, te snel kleuren maakte, te snel het portret opzette en daardoor keihard onderuit ging en achteraf weer alles moest corrigeren, zijn ontelbaar.

Dus na vallen en opstaan en mensen die me vertelden hoe het werkt, heb ik geleerd om zoveel mogelijk controle te houden over alles wat ik doe. Wat zijn nou die dingen die je kunt controleren?

1. De schets

Het belangrijkste van het portret. Als de basis al niet goed is, dan kan de rest ook niet goed opgebouwd worden. Beschouw het als de fundering van een huis; als die al niet goed is, gaat het huis uiteindelijk ook schots en scheef staan. Er zijn verschillende manieren om een foto op doek te krijgen, ik zal hier later op terugkomen. Belangrijkste is dat de schets goed opgezet wordt en ik besteed hier dan ook heel veel aandacht aan.

2. De acryl

Nadat de tekening staat, ‘zet ik deze vast’ met acryl. Op deze manier blijft de schets onder de olieverf staan en mocht er iets niet kloppen in de uiteindelijke schildering, kun je altijd nog de olieverf weghalen en de schets weer terugvinden.

3. De eerste laag

Deze laag draait vooral om de juiste kleur. In deze fase wordt nog niet zo gelet op gelijkenis, maar vooral om de juiste tint en kleurtoon van het portret. Meestal maak ik de basiskleuren al de avond vantevoren, anders – zo heb ik geleerd – ga ik de op dag van het portretschilderij te gehaast te werk en moet ik vaak weer vanalles corrigeren.

4. De tweede laag

Hier draait het vooral om de juiste verhoudingen. Welke vorm heeft deze kleur en staat deze vorm wel op de juiste plek? Moet deze vorm wat groter zijn en hoe staat die vorm op de foto?  Staan de ogen op de juiste plek? Is dat hoekje van de mond wel goed? In deze fase van het portret zie ik de hele Fibonacci-reeks, de Gulden Snede, Phi en nog meer wiskundige berekeningen voorbijkomen.

5. Het feestje

En dan. Eindelijk. Als alle voorgaande stappen goed zijn doorlopen, gaat de feestverlichting aan, gaat een muziekje op en is het feest. Eindelijk mag de penseel wat losser en kan ik plezier maken in de haren, de kleding was meer kleuren geven, een penseelstreek niet netjes uitwerken, maar gewoon lekker crea-bea laten staan. De lichtjes aanzetten in de ogen, de plukjes haar accentueren en is het portret gereed.

Zo tegen de avond is het gezicht klaar en mag ik van mezelf op een stoel zitten met een glaasje terwijl ik kijk naar het portret. Vanaf nu mag ik niet meer verder werken aan het portret, en pas de dag verder met eventuele kleding en achtergrond.